Veel te lang miste een boek over Ierse setters, geschreven in Ierland. Wereldwijd groeiden hele generaties fans van dit ras op met lessen over de Ier, geschreven door niet-Ieren. ‘The Irish Red Setter, it’s history, character and training‘ geschreven door Raymond O’Dwyer, heeft hier recent een eind aan gemaakt.
Het laatste Ierse boek over Ierse setters werd geschreven door kolonel J.K. Millner: ‘The Irish Setter‘ (1924). In de volgende 83 jaren, verscheen een vloed aan boeken, vooral in Engelstalige landen. De meest invloedrijke daarvan werden geschreven door mensen die uitsluitend actief waren in de showring.
Dus het imago van de Ierse setter werd vrijwel geheel bepaald door niet-Ieren. Dit stempel leidde in veel culturen tot nogal wat misinterpretaties van de standaard. Voor onderwerpen zoals hoogte en kleur, komt er nu eindelijk licht in de duisternis van een Ierse kenner.
Schatkamers
Vaak voor het eerst, kunnen fans van het ras nu genieten van plaatjes van Ierse Ierse setters en hun voorouders, onder wie The Blacksmith. Zo opent het boek voor niet-Ierse culturen de deur van een verscholen schatkamer van het ras, op die wijze een oude Ierse erfenis ‘terug-apporterend’ naar het moederland.
Meteen al de cover van ‘The Irish Red Setter’ is anders dan alle andere publicaties in de afgelopen decennia. Daarop prijkt een lichte Ier, die buitengewoon alert oogt. Als je die naast de covers van bestsellers over Ierse setters uit het Verenigd Koninkrijk of de VS legt, zou je bijna zweren dat het om drie verschillende rassen gaat.
Zo word je duidelijk, dat 83 jaar lang zwijgen van de Ieren op het gebied van boeken, veel effect heeft gehad. De Ieren zijn de grip kwijt geraakt op de ontwikkeling van ‘hun’ jachthond. De Ier die de voorzitter van de Irish Red Setter Club, dus onze moederclub, als schrijver van dit boek voor de cover kiest, zou waarschijnlijk niet eens een plaats krijgen in de standaardwerken van beide andere naties.
De oren van de ‘cover-Ier’ kunnen zeker drie tot vier keer in de oren (plus haar) van een Ierse setter op de covers van standaardwerken uit de VS. En waarschijnlijk zijn er ook meer versies van dit hoofd nodig om dat van het gemiddelde Amerikaanse type te ‘vullen’. Ook toont de Ier weinig lip en een in verhouding tot showfamilie kortere voorsnuit.
Meest zuiver
Maar voor de oppervlakkige beschouwer, is het de kleur die het meest in het oog springt. Bij het openslaan van het boek zie je dat nogeens. Plaatjes van Ieren met zulke kleuren buiten Ierland zijn er hier ook , maar dan in plakboeken en die dateren uit de jaren zestig en van (ver) daarvoor. Zelf heb ik het nooit gezien, maar volgens experts van die tijd was dit de kleur van een destijds hier beroemde hond als Ethlinn O’Cuchulain. “Tegen het oranje aan“, vertelde me een van hen eens.
En bij het zien van die Ier herinner ik me ook een oude les uit de jaren zestig. Destijds vertelde de fokker van die Ethlinn, Jan Hesterman, dat die lichte kleur (“rijk goud kastanjeroodbruin” had hij het over) kenmerkend is voor de meest zuivere stammen uit Ierland.
O’Dwyers boek bevestigt, dat die oude lessen correct waren. In zijn opinie is de donkere kleur te wijten aan kruisingen. Zo verklaart hij ook, waarom doorgaans de donkere versie zwaarder van bot en groter is. Ook het vaker voorkomen van witte aftekeningen op werkers, is volgens hem in dat verband opmerkelijk.
Karikatuur
Om die maar ook andere redenen, veegt de schrijver de vloer aan met de trends in showringen in vrijwel alle Engelstalige landen (inclusief Ierland). In zijn ogen is menig exemplaar in de showring een “karikatuur” geworden van zijn voorouders. Hij verwijt de mensen die verantwoordelijk waren voor die trends, dat ze in alles voorbij zijn gegaan aan het origineel. Eentje zonder overdrijving. Dat geldt voor alles: gewicht, hoogte, vachtlengte en ga zo maar door.
Overigens is het boek van Raymond O’Dwyer doordrenkt van Ierse nationale trots. Dat geldt voor de trots op de eigen jachthond, die het symbool is geworden van de Ierse busonderneming Bus Eireann.
Publicatie van het boek is mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Ierse Heritage Council. En het is opgedragen aan “al die mensen, levend en dood, wiens interesse in- en toewijding aan de Ierse rode setter het overleven hiervan als een werkende hond heeft mogelijk gemaakt“.
Heel uitvoerig gaat ‘The Irish Red Setter’ ook in op de afstamming van de Ierse Ierse setters. Die verschilt nogal van de gemiddelde showlijn. Stamboomvorsers kunnen daar hun voordeel mee doen. Zeker in een tijd dat het ras vrijwel overal geplaagd wordt door een alarmerend hoog inteeltcoëfficiënt.
Sleutelhonden
Persoonlijk vond ik het mooi om eindelijk eens een plaatje te zien van Derrycarne Red Admiral of Rye, sleutelhond in de eerste na-oorlogse Ierse import naar ons land, Derrycare Harp (jaren zestig). Ook hier is het gezegde de appel valt niet ver van de boom, van toepassing.
De Admiral was een van de sleutelhonden die in de jaren vijftig door een trio bestaande uit dr Deeny, dr Patrick Mulligan en een nog jonge John Nash werden verkozen voor een fundament onder de werkende Ierse setter. Nash begon toen de legendarische Moanruad-kennel. Daaruit had O’Dwyer en zijn echtgenote de eerste Ieren. Ook kan de schrijver beschouwd worden als een student van Nash, die in 1990 tijdens stormen die grote delen van Europa -ook Ierland- geselden om het leven kwam.
Andere ‘sleutelhonden’ waren de veldwedstrijdkampioenen New Square Red Lassie, Fermanagh St Rua, Joyful of Killone, Fastnet Rock en Red Blaze. Later werd daar nog een teefje uit de opgeheven kennel van Florence Nagle aan toegevoegd: Sulhamstead Nattie die de meest succesvolle tevenlijn begon.
Hart tikt sneller
Natuurlijk is het boek van O’Dwyer op zijn best waar het direct verhaalt over persoonlijke belevenissen in de jacht of veldwedstrijden met Ierse setters. “Je hart tikt sneller in het zicht van een Ierse setter op punt”, aldus de schrijver. Die hoofdstukken hadden wel wat langer mogen zijn.
Is dit dan HET boek over de Ierse setter? Ja en nee. Ja, waar het gaat om een Iers boek over de Ierse setter. Nee, omdat het slechts zijdelings ingaat op wat ook in dit boek een van de belangrijkste culturen van de Ierse setter wordt genoemd (Noorwegen) en ontwikkelingen die het ras wereldwijd doormaakte op velerlei gebied. Jammer is dat O’Dwyer zo nadrukkelijk alleen de rode variant behandelt en niet de rood-witte, terwijl die soorten zo nauw verwant zijn.
Belangrijkste vraag is hoe groot de invloed kan zijn van ‘The Irish Red Setter‘ na 83 jaar Ierse afwezigheid op de boekenplanken van setterfans. Zeker is, dat het boek van Raymond O’Dwyer meteen een klassieker is.
Henk ten Klooster
aangepast 1 maart 2008